Gasflessenkasten

Gasflessen behoren tot de goederen die onderworpen zijn aan strikte regelgeving vanwege hun hoge risicopotentieel. De belangrijkste voorschriften voor opslag zijn geregeld in TRGS 510. Hieronder leest u in één oogopslag belangrijke passages uit TRGS 510.

4.2 Opslaglocaties en kamers:

Gevaarlijke stoffen mogen in principe niet worden opgeslagen op plaatsen waar zij werknemers of andere personen in gevaar kunnen brengen.

• Dergelijke plaatsen zijn met name verkeersroutes. Verkeersroutes omvatten trappenhuizen, gangen, vlucht- en reddingsroutes, doorgangen, opritten en smalle binnenplaatsen.

• Plekken die niet geschikt zijn voor opslag zijn onder meer pauzeruimtes, wachtruimtes, sanitaire ruimtes, EHBO-ruimtes of dagopvang.

• Gevaarlijke stoffen mogen alleen in werkruimten worden opgeslagen als de opslag verenigbaar is met de bescherming van werknemers en plaatsvindt in speciale voorzieningen die voldoen aan de stand van de techniek.

10.1 Toepassingsgebied:

De voorschriften moeten in acht worden genomen bij het opslaan van gassen die zijn gelabeld met H220, H221, H270, H280 of H281 volgens CLP-VO en die worden opgeslagen in hoeveelheden van meer dan 2,5 l.

10.2 Organisatorische maatregelen:

(1) Gasflessen onder druk moeten worden beveiligd tegen kantelen of vallen. De kleppen moeten worden beschermd met een geschikte beschermingsvoorziening.

(2) Gassen mogen niet worden gedecanteerd in het magazijn, noch mogen er onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd aan containers met persgas.

(3) Acuut giftige gassen moeten worden afgesloten of opgeslagen of opgeslagen in zodanig dat alleen competente en betrouwbare personen toegang hebben.

(4) Gassen gemarkeerd met H330 of R26 mogen alleen in ruimten worden opgeslagen als ze een gaswaarschuwingsapparaat hebben dat een akoestisch en visueel alarm geeft als de toegestane grenswaarden voor de werkplek overschreden.

10.3 Structurele eisen en brandbeveiliging:

(1) Bij opslag in opslagruimten.

• De opslagruimten moeten door minimaal brandvertragende onderdelen (F 30) van aangrenzende ruimtes zijn gescheiden.

• Componenten moeten brandwerend zijn als er brand- of explosiegevaar bestaat in aangrenzende ruimtes die niet worden gebruikt voor de opslag van gassen.

• De buitenwanden van opslagruimten moeten minimaal brandvertragend zijn. Indien de veiligheidsafstand tot aangrenzende systemen en voorzieningen die een gevaar kunnen opleveren minimaal vijf meter is, mag de buitengevel van onbrandbaar materiaal zijn gemaakt.

(2) Buitenopslagruimten moeten een veiligheidsafstand van ten minste vijf meter bewaren tot aangrenzende systemen en voorzieningen die een gevaar kunnen vormen.

(3) Gasflessen onder druk mogen alleen worden opgeslagen in werkruimten in geschikte veiligheidskasten met een brandwerendheid van ten minste 30 minuten. Acuut giftige gassen mogen alleen worden opgeslagen in technisch geventileerde veiligheidskasten met een luchtverversing van 120 keer per uur. Oxiderende of brandbare gassen mogen alleen worden opgeslagen in technisch geventileerde veiligheidskasten met tien luchtverversingen per uur.

(5) In ruimten onder het maaiveld mogen maximaal 50 gevulde gasflessen onder druk worden opgeslagen als:

• Bij technische ventilatie is een dubbele luchtverversing per uur gegarandeerd.

• In het geval van natuurlijke ventilatie de ventilatieopeningen een totale doorsnede hebben van minimaal 10% van het vloeroppervlak van deze ruimte, voor ventilatie zorgen en de vloer niet meer dan 1,5 m onder het maaiveld ligt, of ze zijn opgeslagen in veiligheidskasten die voldoen aan de eisen van DIN EN 14470-2.

(6) Ruimten waarin gasflessen onder druk zijn opgeslagen, moeten voldoende worden geventileerd. Natuurlijke ventilatie is voldoende als er ventilatieopeningen zijn die direct naar buiten leiden met een totale doorsnede van minimaal 1/100 van het vloeroppervlak van de berging.